top of page

Wat is hoogbegaafdheid?

Algemene omschrijving

Eerst en vooral is hoogbegaafdheid zelf geen stoornis.

Een stoornis zorgt ervoor dat een leerling op bepaalde vlakken in het schoolse en/of persoonlijke leven gehinderd wordt en zich niet volledig kan ontwikkelen. Bijvoorbeeld: leerlingen met ASS kunnen zich moeilijk uiten en dit kan moeilijkheden veroorzaken op het socio-emotionele aspect van het leven van die leerling. (Schrover, 2015).

Iemand is hoogbegaafd als hij of zij een uitzonderlijk hoog IQ heeft (boven de 130), hoge mate van creativiteit en doorzettingsvermogen vertoont .

7,5% van de bevolking is begaafd (IQ tussen de 120 – 130) maar slechts 2,5% van de bevolking is hoogbegaafd (IQ boven 130) (Drent & van Gerven, 2012).

Drie ringen concept Renzulli

Volgens het ‘Drie ringen concept’ van Renzulli is hoogbegaafdheid niet enkel het kunnen onthouden van veel leerstof. Het is een combinatie van meerdere aspecten. Men spreekt pas van hoogbegaafdheid als iemand een hoge intelligentie heeft (een IQ boven de 130), een hoge mate van creativiteit vertoont en een groot doorzettingsvermogen heeft. Als een leerling over deze drie aspecten beschikt, presteert hij of zij op een hoogbegaafd niveau.

Renzulli hield echter geen rekening met bepaalde factoren die invloed hadden op de ontwikkeling van een kind (Drent & van Gerven, 2012).

 

Later besefte men dat de omgevingsfactoren inderdaad een invloed hebben op de maakbaarheid van begaafdheid. De omgevingsfactoren moeten toelaten dat de hoogbegaafdheid zich kan ontwikkelen. Dit besef vertaalde zich in het Triadisch Interdependentiemodel van Mönks (Drent & van Gerven, 2012).

 

Triadisch Interdependentiemodel Mönks

Volgens Mönks zijn er naast de drie persoonlijkheidskenmerken van Renzulli (hoog IQ, motivatie, creativiteit) drie belangrijke omgevingsfactoren die invloed hebben op de ontwikkeling van een hoogbegaafd kind. Namelijk het gezin, de school en ontwikkelingsgelijken/vrienden (Drent & van Gerven, 2012).

 

1. Gezin

Een kind kan hoogbegaafd zijn, maar als het opgroeit in een gezin waar de ouders vanwege armoede het kind weinig mogelijkheden kunnen bieden of de ouders het kind weinig of niet voldoende stimuleren, kan het kind zijn of haar talenten niet optimaal ontwikkelen. De begaafdheid van het kind kan hierdoor beperkt worden in zijn opties.

Wanneer een kind hoogbegaafd is, maar opgroeit in een gezin waarin hij of zij als kind niet gestimuleerd wordt of waar vanwege armoede weinig mogelijkheden zijn, dan wordt het erg moeilijk om de talenten verder te ontwikkelen of tot uiting te laten komen (Drent & van Gerven, 2012).

 

2. School

De school is ook een belangrijke omgevingsfactor. De methodes en niveau van het Vlaams onderwijs zijn vaak niet geschikt voor hoogbegaafde kinderen. Dit komt doordat het Vlaams onderwijs gericht is op kinderen met een IQ tussen de 90 en 110 (gemiddelde intelligentie).

Doordat het niveau en de inhoud van de lessen voor een hoogbegaafde leerlingen te laag ligt, verliezen deze leerling vaak interesse in het onderwijs en doen ze minder hun best. Dit zorgt voor onderpresteren, een negatieve ontwikkeling van het groei- en leerproces.

Als de hoogbegaafde leerlingen wel voldoende uitgedaagd worden, blijven ze interesse tonen in het onderwijs en ervaren ze een positieve ontwikkeling van het groei- en leerproces (Drent & van Gerven, 2012).

 

3. Ontwikkelingsgelijken/vrienden

Ontwikkelingsgelijken/vrienden hebben ook een grote invloed op de ontwikkeling van een kind met hoogbegaafdheid, dit geldt ook voor kinderen van gemiddelde intelligentie.

Vrienden kunnen een positieve invloed hebben in de ontwikkeling van een kind met hoogbegaafdheid. Goede vrienden ondersteunen elkaar en hebben een goede invloed op elkaar. Goede schoolse prestaties worden aangemoedigd.

Ze respecteren het evenwicht van verschillende componenten (schools, relationeel, sociaal, …) van het leven van een studerend kind.

Bijvoorbeeld een kind heeft op maandag een test van wiskunde en hij of zij wil zaterdag liever studeren dan mee te gaan met vrienden naar een pretpark. Goede vrienden respecteren deze beslissing en zullen hun vriend niet dwingen om mee te gaan (Drent & van Gerven, 2012).

 

Vrienden kunnen ook een negatieve invloed hebben in de ontwikkeling van een kind met hoogbegaafdheid.

Vrienden met een slechte invloed respecteren het evenwicht van verschillende componenten (schools, relationeel, sociaal, …) van het leven van een studerend kind niet. Goede schoolse prestaties worden niet aangemoedigd. De focus wordt van het schoolse component naar het sociale component afgeleid.

Bijvoorbeeld een kind heeft op maandag een test van wiskunde en hij of zij wil zaterdag liever studeren dan mee te gaan met vrienden naar een pretpark. Vrienden met een negatieve invloed respecteren deze beslissing niet. Zij zullen blijven aandringen totdat de vriend mee gaat naar het pretpark.

Gamen of uitgaan (sociaal component) gaat het studeren (schools component) na verloop van tijd meer en meer vervangen als focus van het studerend kind (Drent & van Gerven, 2012).

Oorzaken hoogbegaafdheid

Erfelijkheid

Eerst en vooral moet een kind van nature een hoog IQ hebben. Een kind met een hoog IQ heeft meer kans om zich te ontwikkelen tot een hoogbegaafd kind dan een kind met een IQ van 70.

Hoogbegaafdheid is de combinatie van erfelijkheid en de omgevingsfactoren. Het kind moet van de geboorte een hoog IQ hebben, maar hij of zij moet dit ook kunnen ontwikkelen. Omgevingsfactoren kunnen die ontwikkeling tot een hoogbegaafd kind belemmeren (Drent & van Gerven, 2012).

Omgevingsfactoren

Zoals eerder vermeld hebben omgevingsfactoren invloed op de ontwikkeling van een hoogbegaafd kind. Het is mogelijk dat een kind met een hoog IQ zich niet ontwikkeld tot een hoogbegaafd kind onder invloed van de verschillende omgevingsfactoren (Drent & van Gerven, 2012).

Persoonlijkheidskenmerken

Een kind kan een hoog IQ hebben, maar het kan zijn dat het door persoonlijkheidskenmerken zich niet ontwikkeld tot een hoogbegaafd kind.

Als het kind niet graag uitdagingen aangaat en het zich graag makkelijk maakt, gaat het kind niet presteren naargelang zijn of haar niveau (gedragsproblemen.info 2017).

Conclusie

Het kind moet om te beginnen een hoog IQ hebben vanaf de geboorte, de omgevingsfactoren moeten stimulerend zijn voor het kind en het kind zelf moet ook bereid zijn om uitdagingen op te zoeken en niet de makkelijke weg te zoeken.

Als het kind voldoet aan deze voorwaarden, kan het zich ontwikkelen tot een hoogbegaafd kind.

Diagnose hoogbegaafdheid

Hoogbegaafdheid wordt bepaald via IQ testen. Men kan hiervoor terecht bij de volgende instanties; Centrum voor Begaafdheidsonderzoek (CBO), Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB), Centra voor ontwikkelingsstoornissen (COS), Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG).

Een klein detail is dat de testen verschillen van instantie tot instantie. Er is geen uniforme test voor Vlaanderen. Pas vanaf zes jaar kan men een IQ test afnemen wat voor kleuters de WPSI test genoemd wordt (HoogbegaafdVlaanderen, 2017).

 

Leerlingen met hoogbegaafdheid

Zwakke kanten

1. Motivatie

Hoogbegaafde leerlingen hebben weinig motivatie voor het volgen van het standaard aanbod van de lessen. Hun capaciteiten worden niet ten volste benut en hierdoor ontstaat onderpresteren. Doordat ze sneller leren dan de leerlingen met een gemiddelde intelligentie haken hoogbegaafde leerlingen vaak af bij het herhalen van leerstof en het vanbuiten studeren.

Doordat ze sneller leren dan leerlingen met een gemiddelde intelligentie hebben ze een enorme kennishonger. Hoogbegaafde leerlingen stellen vaak veel en onverwachte vragen en zij blijven vaak ook doorvragen totdat ze het antwoord krijgen. Leerkrachten ervaren dit als storend gedrag (Eureka Onderwijs VZW, 2017).

 

2. Leervaardigheden en werkhouding

Doordat hoogbegaafde leerlingen nauwelijks uitgedaagd worden op niveau van hun capaciteiten gaan ze onderpresteren. Dit betekent dat ze met opzet presteren onder hun niveau waardoor ze wisselende schoolresultaten hebben.

Zoals al meerdere keren is vermeld, hebben hoogbegaafde leerlingen het gevoel dat ze niet uitgedaagd worden. Hierdoor gebeuren er een aantal dingen.

Ze lopen vooruit op het maken van oefeningen. Als de leerkracht nog met de theorie bezig is, maken hoogbegaafde leerling al vaak de bijhorende oefeningen zonder op instructies of uitleg te wachten. Hierdoor kan het gebeuren dat ze oefeningen compleet fout maken (Eureka Onderwijs VZW, 2017).

Er is echter een grote kloof tussen het begrijpen van leerstof en het beheersen van leerstof. Doordat ze niet naar de uitleg van de oefeningen luisteren, gaat het vaak mis bij het toepassen van de leerstof.

Ze dromen vaak in de klas als gevolg van verveling en geven snel op. Ze zijn snel tevreden over het werk dat ze leveren en gebruiken bij taken of toetsen de aangeleerde methodes nauwelijks of heel nonchalant (Eureka Onderwijs VZW, 2017).    

3. Sociaal

Hoogbegaafde leerlingen voelen zich slimmer dan de andere leerlingen en het is mogelijk dat ze andere leerlingen tot op zeker niveau  domineren en betuttelen. Hierdoor hebben ze moeilijk contact met leeftijdsgenoten en worden ze snel uitgesloten. De integratie in een (klas)groep verloopt vaak niet positief. (Eureka Onderwijs VZW, 2017)

 

4. Emotioneel

Leerlingen die hoogbegaafd zijn, voelen zich vaak niet begrepen door leeftijdsgenoten en leerkrachten. Hierdoor vertonen ze wel eens clownesk en agressief gedrag.

Ze stellen het gezag van de leerkracht en de regels van de school in vraag wat tot irritatie leid bij leerkrachten en waardoor ze moeilijk te straffen zijn (Eureka Onderwijs VZW, 2017).

Sterke kanten

 

1. Kennis

Hoogbegaafde leerlingen zijn heel leergierig, ze willen graag diep op de leerstof doorgaan omdat dit voor hen uitdagend is. De kennis van de eigen interessegebieden is dan ook heel groot.

Hoogbegaafde leerlingen kunnen makkelijk verbanden leggen tussen verschillende delen leerstof en zijn op creatief en divergent denken sterk ontwikkeld. Ook het observatie- en waarnemingsvermogen is zeer scherp (Eureka Onderwijs VZW, 2017).

 

2. Leervaardigheden en werkhouding

Over het algemeen bezit een hoogbegaafde leerling een goed geheugen, een sterk redeneervermogen en de mogelijkheid om creatieve oplossingen te bedenken.

Als hoogbegaafde leerlingen voldoende uitdaging krijgen, leren en verwerken ze leerstof enorm snel. Hierbij komt kijken dat ze heel prestatiegericht zijn, ze willen enorm graag goede resultaten behalen. Ze kunnen een tikkeltje perfectionistisch zijn (Eureka Onderwijs VZW, 2017).

3. Sociaal

Eenmaal ze vriendschappen kunnen sluiten, zijn dit heel sterke en hechte vriendschappen. Dit komt doordat hoogbegaafde leerlingen een hoog observatievermogen hebben. Ze hebben scherp inzicht in interacties met anderen en relaties met anderen. Ze kunnen ook goed lichaamstaal lezen.

Ze hebben hechte vriendschappen, maar ze laten zich niet door de groep dwingen tot iets. Ze vertonen daarentegen leiderschapskwaliteiten en onderhandelingsvaardigheden, ideaal voor het werken in groep (Eureka Onderwijs VZW, 2017).

 

4. Emotioneel

Hoogbegaafde leerlingen hebben een sterke wil en emoties. Hierbij komt kijken dat ze een sterk rechtvaardigheidsgevoel hebben (Eureka Onderwijs VZW, 2017).

Struikelblokken voor leerkrachten bij de ondersteuning van hoogbegaafde leerlingen

Onderpresteren

Hoogebegaafde leerlingen kunnen gaan onderpresteren als ze niet voldoende uitgedaagd worden in de klas. Onderpresteren is het, al dan niet bewust, langdurig minder presteren onder de capaciteiten waarover iemand beschikt zonder dat er sprake is van een leer- en/of ontwikkelingsstoornis. Dit wil zeggen dat leerlingen met opzet slechte(re) punten behalen dan waar hij of zij tot toe in staat is zonder dat een leer- en/of ontwikkelingsstoornis hier de oorzaak van is.

Er zijn twee soorten van onderpresteren; relatief onderpresteren en absoluut onderpresteren (Drent & van Gerven, 2012).

 

1. Relatief onderpresteren

Relatief onderpresteren komt het meest voor. Relatieve onderpresteerders behalen geen slechte resultaten, maar ook geen uitstekende resultaten. Het zijn hoogbegaafde leerlingen die onder hun niveau presteren maar wel rond het groepsgemiddelde blijven hangen qua scores.

Een hoogbegaafde leerling maakt zich zo onzichtbaar voor de leerkracht omdat hij of zij qua prestaties en aanleg lijken op een gemiddeld begaafde leerling. Een hoogbegaafde leerling die relatief onder presteert, vertoont aanpassingsgedrag om bij de andere leerlingen te horen (Drent & van Gerven, 2012).

 

2. Absoluut onderpresteren

Absolute onderpresteerders presteren, net zoals relatieve onderpresteerders, onder zijn of haar niveau. In tegenstelling tot relatieve onderpresteerders presteren absolute onderpresteerders wel onder het groepsgemiddelde.

Deze vorm van onderpresteren gaat meestal samen met ernstige moeilijkheden zoals een slechte werkhouding, stoorzender in de groep zijn, … Deze moeilijkheden zorgen ook voor sociale en emotionele struikelblokken. Autoriteit aanvaarden ze (bijna) niet, ze worden gemeden door de klasgroep, maken vaak ruzie, … (Drent & van Gerven, 2012).

 

Faalangst

Faalangst en hoogbegaafdheid zijn twee begrippen die niet bij elkaar lijken te passen. Het lijkt onlogisch dat een leerling die over alle mogelijke capaciteiten beschikt om een taak goed af te ronden faalangst heeft. Toch is dit mogelijk.

Of een leerling al dan niet faalangst ontwikkeld ligt aan de combinatie van een reëel zelfbeeld en zelfvertrouwen.

Een persoon bouwt zelfvertrouwen op door positieve ervaringen. Deze positieve ervaringen ontstaan door het behalen van goede resultaten door zich er ook effectief voor in te zetten. Een hoogbegaafd persoon heeft hoge capaciteiten waardoor hij of zij zich minder moet inspannen om positieve resultaten te bekomen (Drent & van Gerven, 2012).

 

Een eerste gevolg van dat gebrek aan inspanning is dat hoogbegaafde personen diezelfde ervaringen niet als positief ervaren. Ze moeten zich niet inzetten en halen hierdoor weinig of geen voldoening uit een taak waardoor de ervaring niet als positief ondervonden wordt. Ze voeren de taak perfect uit, maar ervaren dit niet op deze manier. Hierdoor ontwikkelen hoogbegaafde personen een scheef zelfbeeld waardoor ze zichzelf kunnen over- of onderschatten (Drent & van Gerven, 2012).

 

Een tweede gevolg van het gebrek aan inspanning is dat een leerling met gebrek aan inspanning niet leert te leren of niet leert zich in te spannen. Wat cruciaal is naarmate ze ouder worden. Het vermogen om zich te concentreren en inspanningen te leveren daalt en op momenten dat deze nodig zijn, ontbreken deze vaardigheden. Hierdoor gaan hoogbegaafde leerlingen fouten beginnen maken (Drent & van Gerven, 2012).

 

Een derde gevolg van het gebrek aan inspanning is dat hoogbegaafde leerlingen geen werk- en leerstrategieën ontwikkelen. Naarmate de taken complexer worden, hebben leerlingen nood aan goede werk- en leerstrategieën. Als deze ontbreken en taken complexer worden, hebben de leerlingen geen idee hoe ze deze taken moeten aanpakken. Ze gaan een trial-and-error systeem van oplossen handhaven. Uiteindelijk komen ze tot de oplossing, maar ze kunnen niet uitleggen hoe ze tot die oplossing gekomen zijn (Drent & van Gerven, 2012).

 

Een vierde, en laatste gevolg, van het gebrek aan inspanning is het ontwikkelen van perfectionisme. Dit gevolg is gerelateerd aan het derde gevolg.

In het lagere onderwijs maakten hoogbegaafde leerlingen nauwelijks of geen fouten. Hierdoor ervaren ze geen gezond mislukken of faalervaringen voor de secundaire school. Zoals eerder vermeld, ontwikkelen hoogbegaafde leerlingen geen werk- en leerstrategieën en hierdoor beginnen ze fouten te maken. Doordat ze dit in de lagere school niet meegemaakt hebben, hebben hoogbegaafde de neiging om fouten of mislukkingen niet te aanvaarden. Fouten zijn onaanvaardbaar. Hierdoor worden ze perfectionistisch. Ze leggen de lat steeds hoger voor zichzelf, alles moet perfect blijven.

Het ontwikkelen van faalangst bij deze leerlingen is, bijna, onvermijdelijk (Drent & van Gerven, 2012).

 

Andere uitdagingen

Hoogbegaafde leerlingen voelen zich vaak slimmer dan andere leerlingen waardoor ze deze gaan proberen te domineren en te betuttelen. Hierdoor gaan medeleerlingen hen mijden en buitensluiten, wat resulteert in moeilijk vrienden maken. Hoogbegaafde leerlingen voelen zich buitengesloten en verkeerd begrepen waardoor agressie kan optreden (Eureka Onderwijs VZW, 2017).

Hoe moet je omgaan met hoogbegaafde leerlingen ?

bottom of page