top of page

Wat is DCD (dyspraxie)?

Algemene omschrijving

De afkorting DCD staat voor Developmental Coordination Disorder. DCD is een ontwikkelingsstoornis die de laatste jaren meer en meer voorkomt. Men kent DCD ook als dyspraxie of ontwikkelingsdyspraxie. DCD is de internationale benaming voor de ontwikkelingsstoornis (MensEnGezondheid, 2016).

DCD moet in de eerste plaats vastgesteld worden door een arts, meestal is dit een kinderrevalidatiearts. Deze arts moet oordelen of de motorische moeilijkheden van het kind aan alle vier criteria van de DSM-V voldoen. Naast dit onderzoek moet er ook een motorische test, de Movement ABC-2, afgenomen worden. Dit onderzoek wordt afgenomen door een fysiotherapeut. Door deze test krijgt men een algemeen beeld van het motorisch functioneren van het kind op gebeid van handvaardigheid, evenwicht en balvaardigheid (Balansdigitaal, 2018).

Bij het gebruik van de DSM-V criteria en de Movement ABC-2 is het procentueel aantal van personen met DCD vastgesteld op 1,7% (De Mey & Van Waelvelde, 2015).

De benaming DCD bevat drie afzonderlijke termen; Developmental (onwikkeling), Coordination (coördinatie, executieve functies) en Disorder (stoornis). Elk van deze woorden geeft een onderdeel van DCD weer (Van Haeften, 2009).

Developmental (ontwikkeling)

De moeilijkheden zijn al vroeg in de ontwikkeling aanwezig, eigenlijk al van bij de geboorte. Deze moeilijkheden blijven niet hetzelfde, maar veranderen mee met de ontwikkeling van de persoon. Zo kan het zijn dat een leerling moeilijkheden ervaart met het aantrekken van een jas. Naarmate hij of zij ouder wordt, veranderen de moeilijkheden. De leerling kan nu zonder enige moeite een jas aantrekken, maar heeft moeite met het smeren van een boterham (Van Haeften, 2009).

Coordination (coördinatie)

Coördinatie betekent samenwerking tussen verschillende elementen. In dit geval is dat de samenwerking tussen verschillende spieren en de hersenen.

Executieve functies zijn cognitieve processen die iemand nodig heeft om activiteiten te plannen en te sturen.

Als voorbeeld zullen we het klasdictee nemen. Wanneer een leerling met DCD in de klas een dictee moet maken, moet de leerling enorm veel handelingen tegelijk doen. Dit lijkt voor de meeste mensen heel normaal, maar voor kinderen met DCD is dit een enorme opdracht. Het kind moet rechtop aan tafel kunnen zitten. Dit betekent dat zijn rompspieren, nek-en schouderspieren voldoende moeten samenwerken om rechtop te blijven zitten en niet in elkaar te zakken. Vervolgens moet hij nog schrijven en daar moeten zijn spieren en hersenen perfect voor samenwerken. Het kind moet luisteren naar het dictee, de hersenen verwerken de informatie en zij geven die informatie door aan de spieren zodat de leerling het dictee kan neerschrijven. Bij deze executieve functies loopt het bij DCD mis. Volgens wetenschappers zou een onvolgroeid centraal zenuwstelsel een oorzaak zijn van DCD. Leerlingen kunnen hun spieren vaak niet beheersen, de coördinatie verloopt niet goed, en dit verstoort hun grove en fijne motoriek (Van Haeften, 2009).

Disorder (stoornis)

Met deze term wil men aangeven dat de motorische moeilijkheden van blijvende aard zijn, wat niet wil zeggen dat deze kinderen geen motorische vaardigheden aanleren. Ze leren verschillende motorische vaardigheden zoals fietsen en schrijven, maar ze leren dit later dan de leeftijdgenoten zonder motorische moeilijkheden. En zodra ze zijn aangeleerd, blijven er veel zichtbare moeilijkheden in de uitvoering. Op jonge leeftijd heeft een kind met DCD bijvoorbeeld moeite om zich aan te kleden; oudere kinderen kunnen zich wel aankleden, maar hebben dan misschien moeite om hun tas in te pakken. Het kind zal motorische struikelblokken blijven vertonen, maar met steeds wisselende handelingen (Van Haeften, 2009).

Oorzaken DCD (dyspraxie)

Erfelijkheid

Wetenschappers geloven dat DCD erfelijk is. Uit onderzoek blijkt dat DCD vaak binnen het gezin meerdere keren voorkomt, zo hebben broers en zussen vaak gelijkaardige moeilijkheden i.v.m. motoriek (Van Empelen & Hartman & Kalverboer, 2015).

 

Geboorte problemen

Bij zowel bij prematuren (kinderen die te vroeg geboren worden), als dysmaturen (kinderen die geboren worden met een laag geboortegewicht) is er een significante relatie met DCD. Bij prematuren en dysmaturen komt DCD heel frequent voor (Van Empelen & Hartman & Kalverboer, 2015).

Onvolgroeid centraal zenuwstelsel

Bij personen die aan DCD lijden, zijn de neuronen in de hersenen en het centraal zenuwstelsel vaak niet voldoende ontwikkeld. Hierdoor zijn er moeilijkheden met het doorgeven van boodschappen van de hersenen naar het lichaam waardoor er motorieke moeilijkheden ontstaan.

Dit probleem kan genetisch bepaald zijn of kan ontstaan als er tijdens de zwangerschap beschadiging berokkend wordt aan de foetus, bijvoorbeeld door roken of alcoholmisbruik van de moeder (Van Empelen & Hartman & Kalverboer, 2015).

Leerlingen met DCD

Leerlingen met DCD hebben opvallende moeilijkheden met de grove en fijne motoriek, maar naast deze struikelblokken hebben ze nog een aantal zwakke kanten, maar zeker ook sterke kanten.

Zwakke kanten

1. Aandacht en concentratie

Leerlingen met DCD zijn snel afgeleid (Eureka Onderwijs vzw, 2010-2017).

 

2. Oriëntatie in tijd en ruimte

Leerlingen met DCD hebben een zwakker gevoel voor tijd en ordening in tijd. De klok lezen is een hele opgave en de begrippen ‘links’ en ‘rechts’, ‘voor’ en ‘na’, ‘boven’ en ‘onder’ zijn moeilijk uit elkaar te houden (Eureka Onderwijs vzw, 2010-2017).

 

3. Orde en structuur

Moeilijkheden bij het inplannen van taken en studietijd zijn ook veelvoorkomend. Leerlingen met DCD kunnen vaak tijd minder goed inschatten en hierdoor kunnen ze taken en toetsten minder goed inplannen.

Het invullen van de agenda wordt ook vaak vergeten (Eureka Onderwijs vzw, 2010-2017).

4. Geheugen

Leerlingen met DCD ondervinden moeilijkheden met het onthouden van losse, opzichzelfstaande gegevens. Nieuwe leerstof moet in verband gebracht worden met andere delen en moet in een context geplaatst worden.

Complexe opdrachten zijn niet graag gezien bij leerlingen met DCD. Het kort termijn geheugen van leerlingen met DCD schiet wel eens tekort en bij een complexe opdracht met veel verschillende onderdelen heeft men dit kort termijn geheugen nodig (Eureka Onderwijs vzw, 2010-2017).

 

5. Sociale vaardigheden

Zoals eerder vermeld, heeft een leerling met DCD meestal ook nog een andere stoornis. De comorbiteit ADHD en DCD komt het meest voor. 30% van leerlingen met DCD heeft ook ADHD (De Mey & Van Waelvelde, 2015).

De gedragsproblemen die ADHD veroorzaakt, hebben leerlingen met de combinatie van ADHD en DCD ook (De Mey & Van Waelvelde, 2015).

Leerlingen met DCD hebben vaak een laag zelfbeeld. Ze zien zelf dat ze anders zijn dan leeftijdsgenoten en dat hun schoolresultaten vaak tegenvallen. Hierdoor ontwikkelen ze een laag zelfbeeld (Eureka Onderwijs vzw, 2010-2017).

 

6. Spreken

Leerlingen met DCD hebben moeilijkheden met articulatie en vlotheid bij het spreken, ook ondervinden ze moeilijkheden bij bepaalde lettervolgordes (Eureka Onderwijs vzw, 2010-2017).

 

Sterke kanten

 

1. Geheugen

Leerlingen met DCD hebben een minder goed korte termijn geheugen, maar dit compenseren zij met een uitstekend lange termijn geheugen als het gaat om eigen ervaringen. Dit betekent dat ze sneller leren door dingen zelf te ervaren en zelf uit te proberen (Eureka Onderwijs vzw, 2010-2017).

2. Goede woordenschat

Leerlingen met DCD hebben een hele goede woordenschatkennis (Eureka Onderwijs vzw, 2010-2017).

 

3. Sociale vaardigheden

Doordat dyspraxie veel uitdagingen met zich meebrengt, leren leerlingen met dyspraxie om door zetten. Hun grote doorzettingsvermogen is één van hun sterkste kanten.

Leerlingen met dyspraxie hebben ook een groot inlevingsvermogen. Zij hebben de capaciteit om zich in iemand anders schoenen te plaatsen en de situatie van hun kant te bekijken (Eureka Onderwijs vzw, 2010-2017).

Struikelblokken voor leerkrachten bij de ondersteuning van leerlingen met DCD (dyspraxie)

Zoals eerder vermeld, komt DCD meestal voor in combinatie met een andere stoornis.

De combinatie DCD-ADHD komt het meest voor (30%) (De Mey & Van Waelvelde, 2015). Hierna volgt de combinatie DCD-ASS, ook Semantic-Pragmatic Disorder genaamd (Calmeyn & Dewitte, 2001).

 

Moeilijkheden combinatie DCD-ADHD en DCD-ASS

Doordat DCD vaak in combinatie voorkomt met een andere stoornis, zijn de gedragsproblemen van een leerling ook gecombineerd (Calmeyn & Dewitte, 2001).

DCD, ADHD en ASS hebben elk hun specifieke gedragsproblemen. Indien een leerling een combinatie heeft van DCD met ADHD of DCD met ASS verwijs ik graag naar de bachelorproef van Femke Nijs ‘Gedragsproblemen: Nieuwe uitdagingen voor leraren na de

invoering van het M-decreet’ en de gedeelde website van deze bachelorproef en die van Femke Nijs.

Femke Nijs heeft de gedragsproblemen van ADHD en ASS en de bijhorende methodieken al uitgediept.

Faalangst

Leerlingen met DCD worden telkens geconfronteerd met wat ze niet kunnen. Ze ervaren zelf dat ze heel anders zijn dan andere leerlingen en dat ze op motorisch vlak achter lopen en minder goed presteren op schools vlak.

De constante confrontatie met hun zwakkere kanten zorgt bij de leerling voor onmacht en frustratie. Faalangst is een veelvoorkomend gevolg van DCD.

Een leerling kan hierdoor naar binnen gekeerd gedrag of naar buiten gekeerd gedrag vertonen. De gedragingen zijn niet een teken van onwil, maar een teken van onmacht.

 

  1. Naar binnen gekeerd gedrag: Een leerling kan afwachtend en angstig worden.

  2. Naar buiten gekeerd gedrag: Een leerling wordt snel boos en onrustig. Dit gedrag kan ontaarden in agressief gedrag (Van Waelvelde & De Mey, 2015).

 

Laag zelfbeeld

Leerlingen met DCD worden constant geconfronteerd met het feit dat ze anders zijn dan de ‘reguliere’ leerling. Op vlak van de ontwikkeling van de motoriek lopen ze achter en ook de schoolse prestaties vallen wel eens tegen doordat het korte termijngeheugen niet goed werkt.  Door deze constante confrontatie ontstaat niet enkel faalangst, maar ook een laag zelfbeeld.

De leerling heeft het gevoel dat hij of zij niet veel waard is en niet veel kan verwezenlijken op schools vlak (Van Waelvelde & De Mey, 2015).

 

Clownesk gedrag

De combinatie van het bang zijn om te falen en het idee onvoldoende capaciteiten te hebben zorgt voor clownesk gedrag.

Leerlingen met DCD zijn sowieso niet blij met langere of complexere opdrachten. Als een leerling met DCD ook nog eens faalangst en/of laag zelfbeeld heeft, vertoont deze leerling clownesk gedrag. Ze vertonen dit storend gedrag om de aandacht van een moeilijke opdracht, en zo ook het mogelijke falen, af te leiden (Kurtz, 2007).

Hoe moet je omgaan met leerlingen met DCD (dyspraxie)?

bottom of page